User Tools

Site Tools


categorieen_familienamen

This is an old revision of the document!


Categorieën familienamen

A. Lexicale groepen

Familienamen zijn deels gevormd met soortnamen, deels met eigennamen.
Hun historisch-etymologische betekenis is die van de soort- of eigennamen waarop ze teruggaan: de eerste drager van de naam Timmerman was ongetwijfeld een timmerman. Wie De Groote genoemd werd, viel op door zijn lengte. De eerste Peeters was de zoon van een Peter. De stamvader van de familie Vanderlinden woonde bij een linde, enz. Als een soortnaam echter een eigennaam wordt, gaat de lexicale betekenis ervan verloren: meneer Timmerman hoeft geen timmerman meer te zijn. De nazaten van meneer De Groote kunnen klein van gestalte zijn. Jan Peeters' vader draagt niet noodzakelijk de voornaam Peter en het staat niet vast dat de familie Vanderlinden nog in een bosrijke omgeving woont.

Naargelang hun benoemingsmotief kunnen de familienamen in vijf lexicale motiefgroepen worden ingedeeld:

1. Patroniemen, metroniemen en andere verwantschapsnamen

De groep afstammingsnamen duidt een genealogische relatie aan: afstamming van de vader (patroniem), van de moeder (metroniem) of verwantschap met een persoon uit de ruimere familiekring.
Patroniemen zijn gevormd met de voornaam van de vader, bijv. Janssens, Gerritsen, Michiels, Davidse, Lambrecht, Florizoone.
Metroniemen zijn gevormd met de voornaam van de moeder, bijv. Mariën, Roose, Cleeren.
Voorbeelden van familienamen die teruggaan op verwanten in de tweede graad, zijn bijv. Ooms, De Neve.

2. Beroepsnamen

Beroepsnamen duiden het beroep of het ambt dat de eerste naamdrager uitoefende, aan. Dergelijke namen zijn een afspiegeling van hoe mensen vroeger de kost verdienden, bijv. De Clerck, Smit, Beckers, Rademakers, Mulder of welk ambt ze bekleedden, bijv. Meijer, De Ridder, Droste, Schepens.
Vele beroepsnamen zijn ontstaan in een stedelijk milieu, bijv. de ambachtsnamen De Wever, Ketelslegers, Barbiers, De Baerdemaeker. Op het platteland hield men zich hoofdzakelijk met landbouw bezig, bijv. De Boer, De Winne.
In ieder dorp of stad was er vroeger een bakker, smid, molenaar, timmerman, (dak)dekker en koster. Het is dan ook geen toeval dat familienamen, afgeleid van dergelijke essentiële beroepen, in het hele taalgebied ruim verspreid zijn.
Een aanzienlijke groep beroepsnamen is niet door het omvormen van de beroepsnaam zelf, maar door het noemen van een product dat bij een bepaald ambacht hoorde, ontstaan. Voorbeelden van dergelijke 'indirecte beroepsnamen' zijn Hamer, Bijl, Mostert, Wittebrood, Zoetemelk.

3. Eigenschapsnamen en diernamen

Eigenschapsnamen verwijzen naar opvallende kenmerken van de eerste naamdrager, in ruime zin. Het kan gaan om fysieke kenmerken, bijv. De Groote, De Bruyne, Crompvoets, om karaktereigenschappen, bijv. De Wilde, Goedegebuure, om materieel bezit, bijv. Mettepenningen, Zondergeld, om incidenteel gedrag, bijv. Seldeslachts, om namen van jaargetijden, bijv. De Winter, Somers enzovoort.
Mensen kunnen ook worden vergeleken met dieren: bij familienamen als De Leeuw, Vos, De Pauw worden eigenschappen van dieren metaforisch aan mensen toegeschreven.
Diernamen kunnen echter meerduidig zijn: ze kunnen ook op historische huisnamen teruggaan, bijv. Van der Valk of indirecte beroepsnamen betreffen, bijv. Haring. De Vis.

4. Woonplaatsnamen

5. Herkomstnamen

B. Grammaticale types

categorieen_familienamen.1648563368.txt.gz · Last modified: 2022/03/29 14:16 by ann

Donate Powered by PHP Valid HTML5 Valid CSS Driven by DokuWiki