Algemeen: de structuur van beroepsnamen

(naar: Marynissen 2011a: 329)

Beroepsnamen zijn namen die het beroep, het ambt of de stand van de eerste naamdrager weergeven, bijv. Visser, Brouwer, Timmerman, Droste, Meier, De Ridder, De Poorter. Ze kunnen op verschillende manieren worden gevormd.
Ofwel wordt het beroep na de voornaam geplaatst: Jan Dekker.
Ofwel wordt een lidwoord voorgevoegd: Jan De Dekker (nominatief de) of Jan Den Dekker (accusatief den).
Ofwel krijgt de beroepsnaam de genitiefuitgang –s (sterke flexie) of –en (zwakke flexie): Jan Deckers, Peter Winnen. Sommige namen hebben bovendien een voorgevoegde –s: Peter Swinnen, Jan Smulders.
Als men de geografische verspreiding van de hoofdtypes karteert, tekent er zich globaal een driedeling af in het taalgebied. Hier komen oude breuklijnen in het Nederlandse taallandschap aan het licht.

1. In de noordelijke helft van het taalgebied – ten noorden van de Grote Rivieren - overheerst het type zonder lidwoord en zonder uitgang: type Dekker. Bij frequente beroepsnamen zoals Dekker, Bakker, Kuiper, Visser, Mulder, Smit reikt dit type tot aan de grens met België. Minder frequente beroepsnamen zoals Ramaker, Corver, Schipper, Koning komen ten zuiden van het Rivierengebied slechts in geringe mate voor.

2. In het zuidwesten zijn de vormen met voorgevoegd lidwoord oorspronkelijk: bijv. De Decker(e), De Backer(e), De Cuyper(e), De Meyer(e), De Ridder(e), De Poorter(e). In de provincies West- en Oost-Vlaanderen hebben beroepsnamen haast uitsluitend het lidwoord de als eerste element. Maar in het midden van Vlaanderen, aan de Schelde-Denderlijn, is er bij een aantal van dergelijke namen een vrij breed menggebied waar het de-type overgaat in het genitieftype op -s.
In het noorden van het de-gebied staat het lidwoord bij sommige namen in de accusatief: Den Bakker, Den Hartog, Den Ridder, Den Brouwer. De buigings-n van het lidwoord verschijnt alleen als de onmiddellijk volgende familienaam met een klinker of een van de medeklinkers h, b, t, d of r begint. Het kerngebied van de den-namen is het Zuid-Hollandse Rivierengebied: dat blijkt zowel uit de verspreiding van frequente den-namen als Den Hartog/Den Hertog, Den Boer als uit zeldzamere namen als Den Bakker, Den Dekker, Den Ridder, Den Brouwer.
In Oost-Vlaanderen is het voorgevoegde lidwoord bij lexemen met h-anlaut vaak met het grondwoord versmolten. Voorbeelden van dergelijke proclitische vormen zijn D'Hollander, D'Hondt, D'Haese.

3. In het zuidoosten van het taalgebied staan beroepsnamen in de regel in de genitief. Afhankelijk van de buigingsklasse waartoe de overeenkomstige soortnamen behoren, hebben ze de sterke uitgang –s of de zwakke uitgang –en gekregen, bijvoorbeeld Cuypers, Beckers, Slegers, Brouwers; Winnen. Paepen, Knaepen.
Een subcategorie van het genitieftype vormen de namen die zowel een genitiefuitgang als een genitiefaanloop hebben, bijvoorbeeld Smulders (< ‘des mulders’), Smeyers (< ‘des meiers’), Spaepen (< ‘des papen’). De begin-s, die vóór de medeklinkers m, p, w, l, g en vóór een klinker behouden bleef, is een restant van het lidwoord in de genitief, des, dat nog in de Nederlandse tijdaanduidingen ’s avonds, ’s ochtends bewaard is. Deze familienaamvormen komen voor op de grens tussen het lidwoordgebied en het gebied met genitiefnamen. De kern ervan ligt in Oost-Brabant en het westen van Limburg, een gebied dat historisch lidwoordvast is.

Vergelijk: Algemeen: de structuur van eigenschaps- en diernamen

Ann Marynissen

Kaart

Kartering: Chris De Wulf, naar Marynissen 2011a: kaart 6.13